Kunstmatige beademing

Dankzij kunstmatige beademing met een beademingsmachine kunnen we levens redden. Met de beademing brengen we zuurstof in het lichaam en verwijderen we het koolzuurgas er uit. U wordt beademd als u dit niet meer (voldoende) zelf kunt of als u dit teveel kracht kost.

Op de intensive care worden veel patiënten kunstmatig beademd. Dit kan op 2 manieren:

  • Niet invasief, ofwel met ‘maskerbeademing’. Hierbij brengen we een neus-mondmasker aan;
  • Invasief ofwel met ‘tube-beademing’. Hierbij plaatsen we een beademingsbuis (tube, spreek uit "tjoep") via de keel in de luchtpijp.

Er zijn vele manieren om te beademen. Grofweg zijn ze in 2 groepen in te delen:

  • Volledige beademing. De patiënt ademt niet zelf en de machine verricht alle arbeid;
  • Ondersteunende beademing. De patiënt ademt zelf en wordt hierbij door de machine ondersteund.

Via ondersteunende beademing kunnen we patiënten van de volledige beademing laten ontwennen. Hierbij bouwen we langzaam de ondersteuning af tot de patiënt weer in staat is volledig zelfstandig te ademen. De periode waarin de patiënt weer onafhankelijk van de machine kan leren ademen is voor iedere patiënt anders. Meestal is de ontwenningsperiode korter als de beademing niet lang geduurd heeft.

Omdat er ook risico's zijn aan kunstmatige beademing, proberen we de duur van beademen zo kort mogelijk te houden. Beademing is geen behandeling op zich, maar geeft de tijd om van een aandoening of verwonding te genezen.

Het is nooit precies te voorspellen hoe lang iemand kunstmatig beademd moet worden. Dit kan enkele uren of dagen zijn maar er zijn ook patiënten die nooit volledig van de beademing af komen. Het hangt allemaal af van de aandoening en eventuele complicaties die zich kunnen voordoen.